Een gedwongen restauratie
- Pim Molenaar
- 18 okt 2024
- 3 minuten om te lezen
Hij keek naar haar, hield haar tegen het licht. Alsof dat zou helpen. Ik zag hem zichtbaar twijfelen. Hij vertelde me dat ze kwade geesten aantrekt, of ze juist weghield, maar dat wist hij niet meer.

Struinend door de doos curiosa zag ik haar - ze keek me aan. Haar gezicht was als massief hout, donker gebruind, met lege ogen. Ik pakte haar op, droeg haar naar de toonbank, legde haar daar zachtjes neer en vroeg de kale oude man wat ze kostte. De man begon meteen te ratelen over alles behalve over hetgeen waar ik naar vroeg. De afkomst, zijn vrouw die er vanaf wilde, dat hij dus trouwens helemaal niet de baas van de zaak is. Dat is zijn vrouw. Ik vroeg hem naar de prijs. Hij keek naar haar, hield haar tegen het licht. Alsof dat zou helpen. Ik zag hem zichtbaar twijfelen. Hij vertelde me dat ze kwade geesten aantrekt, of ze juist weghield, maar dat wist hij niet meer. Dat ze in de koopjesdoos lag, had daar volgens de man niets mee te maken. Dat is zijn vrouw.
Zijn vrouw, de eigenares dus, kreeg simpelweg 'de kriebels' van haar en wilde er maar al te graag vanaf. Ze degradeerde haar naar de 'prulariabak', waar ik haar zojuist uit had gevist. Haar doordringende blik sprak me daar aan, mijn duim streek over haar hardruwe hout. De man deed nu hetzelfde, en maakte me daar lichtjes jaloers mee. De man vond haar prachtig, maar 'zou haar nooit thuis ophangen'. Ik vond van wel, sloeg daarmee de tekenen des onheil in de wind, legde een tientje op de toonbank. De man pakte haar in, resoluut, langzaam, zwijgend. Met bijna een hele rol aan dik papier, de zaterdagkrant en twaalf plakbandjes begon ik me af te vragen welke duivelse krachten de man hiermee probeerde te verstikken. Nadat de man het tot verstikking pogend ritueel tot een goed einde leek te hebben gebracht, sloot de man af. Hij wenste me succes. Met het masker onder de arm fietste ik naar huis, vroeg ik me af waarom hij dat zei. Plezier is het ook weer net niet, succes klinkt zo onheilspellend, dat een fijn weekend had volstaan.
Eenmaal thuis vroeg ik me af hoe men dit ophangt. In haar geval volstond het niet om simpelweg een spijker in de muur te slaan. Ze had geen gaatje of haakje. Ik moest haar pijn gaan doen. Of een andere manier gaan verzinnen. Ik besloot deze keuze vooralsnog voor me uit te schuiven en haar maar aan mijn schildersezel te hangen, op het hoogste punt. Vanaf daar zou ze haar nieuwe thuis goed kunnen overzien. Op de schildersezel stond een door mij gemaakt zwart-witportret in acryl van Bob Dylan. Aardig gelukt, al zeg ik het zelf, maar ik wil daar niet al te veel woorden aan wijden, bescheidenheid siert de mens. Dat ik het mee zou grissen op het moment dat mijn huis in vlammen op zou gaan, zegt genoeg.
Die nacht bekroop me langzaam maar zeker een bespied gevoel. Met haar getuite mondje, scherpe kinnetje en lege blik had ze me goed in het vizier. Ik lag in bed, onstuimig viel ik in een woelige slaap. 's Morgens was ik haar, zoals het gaat, alweer vergeten; de morgen bracht koude lucht. Ik zette de deuren van mijn kamer, die naar de binnentuin leiden, open. Ik liet de koele lucht binnen en na een goed uur sloot ik de deuren, maar stootte in mijn teruggang de schildersezel aan. Mijn Dylan-portret viel, met een smak, met de mooie kant boven, op de grond, een luttele tel later gevolgd door het masker, die, haast volmaakt, met haar spitse kinnetje naar beneden, op mijn eerste echte zelfgemaakte schilderij, misschien wel ƩƩn van mijn meest betekenisvolle bezittingen, viel, en, met een goede stoot, het doek doorkliefde, op een plek waar het weliswaar nauwelijks pijn deed, maar me wel dwong tot onmiddellijke restauratie, waardoor mijn volledige schildersarsenaal weer eens werd uitgestald, en ik het gat, met schilderstape en zwarte verf, gedachteloos dichtte, waarna ik, door mijn volledige artistieke inboedel omringd, besefte dat ik, geraakt door een schicht van inspiratie, niet meer ver verwijderd was van de mentale staat van zijn om na een jarenlange ongedwongen absentie de kwast weer op te pakken. De ideeƫn spoedden zich, niet lang daarna, tot mij, waardoor ik niets anders meer kan verkondigen dan hoe het is: ik ben weer schilder. In ieder geval tot nader order, door verf omringd, lijkt ze me goed gezind.